"Als het vuur er niet is, hoeft het voor mij niet"

"Als het vuur er niet is, hoeft het voor mij niet"

interview met Benjamin Verdonck

"Het soort ziel dat ik wil laten zien in mijn werk neigt veel naar het analoge. Die ziel komt vanuit een goesting, vanuit een metaforische kracht, die voor mij gaat over kleiner worden, terugtrekken, simpeler, met minder. Dat mag je heel letterlijk zien: een groot deel van de werken die ik maak is recup. Dat is soms inefficiënt, omdat je soms meer tijd verliest met die dingen te doen. Maar ik probeer die efficiëntie zo veel mogelijk uit de weg te gaan, omdat subsidie volgens mij net bestaat om inefficiënt te werken. Om datgene wat onrendabel is juist bestaansrecht te geven." 

We zoeken Benjamin Verdonck op in Kapellen, waar hij sinds drie jaar woont. Zijn verhuis uit Antwerpen en zijn nieuwe leefomstandigheden vormen een rode draad in AREN, de voorstelling die hij dit weekend herneemt op het TheaterFestival. In AREN doet hij aan ‘arenlezen’: hij raapt verloren voorwerpen op en geeft ze een verhaal. Ook ideeën die in zijn eigen werkprocessen gesneuveld zijn, krijgen in deze voorstelling wél een podium. Wij volgden Benjamin op drie verschillende plekken: in zijn atelier, aan zijn keukentafel en op de trein naar Gent.

ATELIER

We staan in het atelier van Benjamin Verdonck. In zijn atelier, dat midden in zijn woonkamer staat, luisteren we naar een elpee die Benjamin net heeft opgezet. Hij leunt tegen de boekenkast, zijn blik omlaag gericht. Op het rustige drumritme loopt een klein wit katje met heldere blauwe ogen door zijn atelier, slaat zijn pootje tegen een glazen vitrinekastje, springt op een vensterbank, gaat liggen.

‘Ik ben drie jaar geleden verhuisd naar Kapellen’, vertelt Benjamin. ‘Van een stedelijke naar een landelijke omgeving is voor mij een grote shift. Het grootste verschil is dat ik hier niet echt in de buurt rondwandel en, zoals ik deed in Antwerpen, spontaan dingen opraap van de straat. De voorwerpen die ik daar heb gevonden zijn inmiddels reeksen, of collecties geworden.’

In de hoek van zijn atelier opent Benjamin een vitrinekast. ‘Dit is een verzameling die ik eind 2017 gestart ben. Ik wilde deze nieuwe omgeving exploreren en ontdekken. Ik heb zo dicht mogelijk rond mijn werktafel gezocht om te zien wat er zich daar bevond.’ Hij pakt twee kersenpitjes en kersensteeltjes uit het kastje, die kregen de titel Zomer in Kapellen. Benjamin: ‘Zoals deze heb ik tientallen werkjes. Ik heb een nogal omvangrijke verzameling, een soort encyclopedisch werk van alledaagsheid. Wetende dat dit werk van gesprokkelde objecten natuurlijk oneindig en nooit allesomvattend zijn.’

Benjamin toont ons nog een collectie die hij niet op voorhand had bedacht. ‘Tijdens het opruimen van mijn atelier kwam ik erachter dat ik van elke verjaardag minstens één cadeau heb bijgehouden. 24 jaar later heb ik een collectie van vierentwintig cadeaus. Het zijn voornamelijk dingen die gemaakt zijn door kinderen of mijn petekinderen, of resten van een feest. Dit is een cadeau dat ik kreeg van mijn vrouw toen ik 37 werd: een vliegenmepper en 37 vliegen.’

‘Ik droom van een gigantisch huis waar eindeloos veel schabben in passen. Daar kan ik dan al die objecten uitstallen, zodat ik ze voortdurend kan zien. Zo’n huis heb ik helaas niet, dus veel objecten zitten in doosjes met namen erop. Ik probeer wel zoveel mogelijk kijkkastjes en schabbekes te maken. Veel van die verzamelingen groeien eigenlijk gewoon, die beginnen ergens op een vensterbank, en dan vul ik ze aan. Op een bepaald moment voel je dan: Ah, dit is een stukje. Dat gebeurt heel organisch.’

‘Als die verzamelingen in je leefomgeving blijven, dan hebben ze de mogelijkheid om aan te groeien. Vanaf het moment dat je zegt “Ik heb geen plaats”, omdat de vensterbank vol is, dan gaan ze in een doosje, worden ze geclassificeerd, en dan zijn ze op een of andere manier ook dood. Dan is die collectie plots af, zonder dat er een plek is om hem tentoon te stellen.’

Aan de vensterbank hangt een rijtje touwtjes van allerlei kleuren, texturen en maten. ‘Dat is eigenlijk een heel pijnlijk verhaal. Ik heb al twintig jaar een verzameling van touwtjes die ik van de straat opraap. Dat was een gigantische verzameling, die is kwijtgeraakt bij het maken van AREN. Door de verplaatsingen van stukken van de ene plek naar een andere, zijn die waarschijnlijk in een doos bij het oud papier geraakt. Dat was een bijzonder pijnlijke ervaring, die op den duur ook wel grappig werd, want ik heb heel het Toneelhuis ondersteboven gehaald en iedereen aangesproken die er mogelijk iets mee te maken had. Maar dat is vruchteloos gebleken, en dus ben ik opnieuw begonnen.’ 

Zijn liefde voor verzamelingen is begonnen op het derde middelbaar, bij het zien van een tentoonstelling van Ben Vautier. ‘Een van de werken in die tentoonstelling was een koffer. Rond die koffer zat een ijzeren hangslot waarop stond geschreven: “Si Dieu est partout, il est aussi dans ce coffre”. Dat sprak mij heel erg aan, en dat was de eerste keer dat ik dacht: als dit kunstenaarschap is, zulke dingen maken, zulke dingen vertellen, dan wil ik dat ook. Ik heb toen op straat een hele grote kartonnen doos gevonden en heb die meegenomen naar mijn slaapkamer. In die doos ben ik beginnen te verzamelen. Mijn eerste verzameling bestond uit allemaal dingen die betrekking hadden op mezelf: haar van mezelf, teennagels. Die verzameling heeft twee jaar geduurd, totdat die doos vol was, en toen heb ik die doos weggegooid. Dat voelde als een grote verlossing.’

KEUKENTAFEL

Benjamin nodigt ons uit om met hem naar de keuken te gaan en biedt ons een kop thee aan. Zijn volgende verzameling ontstond toen hij met zijn broer aan het liften was naar Zuid-Frankrijk. ‘Op een oprit vond ik een ijzeren ringetje, zo’n rondel, en direct daarna hadden we een lift. Vanaf dat moment zocht ik elke keer als we op een liftplaats stonden naar die rondellen. Ik hield ze bij, maar op den duur werden dat er steeds meer, en toen dacht ik: misschien moet ik er iets aan hangen, zodat ik herinner waar ze vandaan komen. Ik heb toen geprobeerd om een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van die plekken neer te schrijven. Waar ik ze vond, en wanneer. Waardoor ik nu, na al die jaren, een soort atlas of encyclopedisch werk heb van momenten en plekken die ik normaal zou zijn vergeten. Het zijn hele banale momenten, zoals: ik die mijn fiets vastmaak aan een lantaarnpaal of ik die een frietje bestel. Een soort van collectie van mediocre herinneringen.’ 

‘Het soort ziel dat ik wil laten zien in mijn werk neigt veel naar het analoge’, gaat Benjamin verder. ‘Die ziel komt vanuit een goesting, vanuit een metaforische kracht, die voor mij gaat over kleiner worden, terugtrekken, simpeler, met minder. Dat mag je heel letterlijk zien: een groot deel van de werken die ik maak is recup, ik probeer heel hard van vorige voorstellingen alle touwtjes, alle overschotten te hergebruiken. Dat is soms inefficiënt, omdat je soms meer tijd verliest met die dingen te doen. Maar ik zie dat in mijn gesubsidieerde positie bijna als een plicht. Ik probeer die efficiëntie zo veel mogelijk uit de weg te gaan, omdat subsidie volgens mij net bestaat om inefficiënt te werken. Om datgene wat onrendabel is juist bestaansrecht te geven. En dat probeer ik tot in het extreme door te voeren, en te verwerken tot een beeld, en daarmee tot een bericht. De vraag is of individuele actie zin heeft, of recycleren. Het heeft zin in zoverre het een politieke actie genereert. Daarom is vooral het vertellen, het tonen dat je met gerecycleerde middelen werkt, zo belangrijk. Voor iemand die vegetariër is, is het vooral belangrijk dat hij zégt dat die vegetariër is. Vegetarisme op zich heeft op dit moment nog geen echte impact op de bio industrie, maar het feit dat je erover vertelt en er zo iemand deelachtig aan maakt, wél. Dat is ook waarom ik kies voor analoog, voor gerecycleerd. Omdat je daar een verhaal mee vertelt.’

‘Harder schreeuwen dan dat er rondom ons geschreeuwd wordt, kan niet. Reclame, media en fake news schreeuwen allemaal harder dan dat de kunst kan schreeuwen. Wij kunnen ons hierin onderscheiden door kleiner, trager en fijner te werken. Ik heb nooit de wens gehad om een voorstelling te maken voor zeshonderd mensen met drie trailers en vijfentwintig figuranten. Mijn werk heeft altijd een do it yourself-mentaliteit gehad, misschien omdat ik me vroeger bewoog in niet gesubsidieerde of meer anarchistische milieus. Daar zitten mensen die geen geld hebben, en die fixen het ook. En daar heb ik altijd veel bewondering voor gehad, omdat dat geldgebrek ook het vuur brandend kan houden.’ 

TREIN

We stappen samen op de trein vanuit Kapellen naar Gent, richting het TheaterFestival. Benjamin vertelt ons over de speciale teksteditie die hij van zijn voorstelling uitgeeft. ‘Het boek bestaat uit twee delen: het ene deel is de tekst van AREN, uitgegeven bij Bebuquin. Ik heb ook een uitgave gemaakt met een aantal van de pancartes die ik toon in de voorstelling. 25 kaarten van karton, replica’s op ware grootte van een aantal van die werkjes.’ 

Volgens Benjamin draagt deze uitgave ook mogelijkheden in zich, los van de voorstelling. ‘Ik denk dat ook iemand die de voorstelling niet heeft gezien het aangenaam zou kunnen vinden om door de ideeën te gaan en daar misschien zelf geïnspireerd door te raken. Het is een werk op zich, een honderdtal onuitgevoerde ideeën.’

Wanneer we Benjamin vragen of zo’n publicatie te maken heeft met nalatenschap, reageert hij kordaat. ‘Mijn nalatenschap, in de zin van: wanneer ik dood ben? Nee. Ik ben vooral bezig met het schrijven aan één groot verhaal. Alle dingen die ik doe zijn een deel van dat verhaal. En ik ben bezig hoe ik dat verhaal leesbaar kan maken voor anderen. Dat is echt iets anders dan alleen maar archiveren.’ 

Door de ramen veranderen velden in een steeds stedelijker landschap. ‘De verhuizing naar Kapellen was een opportuniteit die zich voordeed tussen een aantal families. Het was vooral een sociaal ding, want juist het feit om uit de stad te vertrekken, was iets dat mij enorm tegenhield. Kapellen is fantastisch en ik begin er langzaamaan van te houden, maar ik voel gewoon dat ik er niet meer middenin de stad zit.’

We naderen Antwerpen-Centraal. Als we hem vragen of Kapellen het vuur niet bij hem heeft uitgedoofd, antwoordt hij volmondig: ‘Nee! De verhuis is helemaal niet zo belangrijk. Wat dacht je, dat ik hier plots in de zetel ging zitten? Nee. De omstandigheden veranderen: je krijgt andere vrienden en families, maar de goesting blijft. Ik speelde onlangs in Weimar met een viertal werkjes, waaronder een klein kartonnen circus. Toen realiseerde ik me: dit was eigenlijk mijn droom vanaf de toneelschool. Rondtouren met een bus met een paar dingen erin, die er uit halen en dan je werk tonen. Dat was ik aan het doen in Weimar en ik dacht: dit is fantastisch. (lacht) Ja, als het vuur er niet is, hoeft het voor mij niet. Dan doe ik wel een simpelere job. Ik hou hiervan, ik vind het fantastisch dat ik dit kan doen.’

Wat ligt er, na AREN, nu in het verschiet voor Benjamin? ‘Ik maak niet zoveel in het groot, maar mijn volgende voorstelling wordt wel een grote zaalproductie! (lacht) Ik heb eens gehoord dat iemand een grote zaalvoorstelling wilde maken, maar er geen geld voor kreeg. Hij heeft toen zo’n klein voorstellinkje gemaakt (hij beeld met zijn handen de grootte van een kijkdoos uit) en daar moest je als publiek met een verrekijker naar kijken. Terwijl hij uitlegde wat hij allemaal gedaan zou hebben als hij geld had gekregen voor die grote voorstelling. Maar ja, ik (Benjamin Verdonck) héb geld voor een grote zaalvoorstelling. Misschien moet ik dat weggeven… en vervolgens toch een voorstelling in een grote zaal maken.’ (lacht)

Speciaal voor het TheaterFestival verschijnen twee publicaties over AREN.
De ene is een boekje met de tekst uit de voorstelling. De andere is een beeldend werk; een selectie van de beelden die Benjamin in de voorstelling toont.

AREN
tekstuitgave
een uitgave van Bebuquin en Toneelhuis, €10

kapellen
kunstenaarseditie 
Oplage 200 exemplaren, augustus 2019.
De eerste 100 exemplaren werden genummerd en gesigneerd.
een uitgave van Toneelhuis, €25 

Ook interessante producties: