Gesprek met Benjamin Verdonck

notallwhowanderarelost

Performance, objecttheater, marionetten,… uw theater neemt verschillende voorstellingsvormen aan. Hoe definieert u het zelf?

Ik vind het bijzonder moeilijk om mijn theater nauwkeurig te omschrijven, dus komt het me prima uit om als “buiten categorie” te worden beschouwd. Ik kan alleen maar vertellen waarom en hoe ik deze voorstelling heb bedacht, en dan is iedereen vrij om er het etiket van zijn keuze op te kleven. Het is een duo tussen mezelf en mijn objecten, waarin ik het wil hebben over ‘tijd’ want ik vind dat alles veel te snel gaat in onze moderne wereld. Ik wilde ook afstappen van dat dualisme waarin je voor of tegen iets moet zijn. Ik wilde een derde weg bedenken waar je niet systematisch een standpunt moet kiezen, waar je kunt beschouwen binnen een zone van opgeschorte tijd. Voor mij is dit werk een moment van halt houden, dat de verbeelding de kans biedt om de touwtjes in handen te nemen.

 

Wat was uw oorspronkelijke wens?

Heel lang droomde ik er al van om een voorstelling te maken die ik met mij kon meenemen in een kist. Eigenlijk was het een kinderdroom die ontstaan is na het zien van het circus van Alexander Calder, die gebruik maakt van allerlei kleine figuurtjes. Wat ik zo mooi vind bij hem is de ludieke dimensie van zijn werk, het kind in hem dat altijd wakker blijft. Calder is een onverzadigbare zoeker. Ik geloof in het subversieve van spel en uitvinding. De eerste maquette die ik maakte, was een vierkante meter groot waarin ik bewegingen bedacht. Ik nam de maquette mee naar vrienden om er een voorstelling in miniatuur te brengen. Vervolgens heb ik de verhoudingen uitvergroot want ik wilde toch voor een zestigtal personen kunnen spelen. Verder wilde ik ook iets abstracts bouwen om de toeschouwers tot een andere dimensie te brengen zonder verwijzing naar de wereld buiten het theater, zonder verwijzing naar hun eigen individuele verhaal. Ik liet me ondermeer beïnvloeden door Malevitch. De kleine driehoeken zijn de eenvoudigste abstracte figuur en ik wilde geen enkele verwijzing naar bestaande voorwerpen. Het zijn op de eerste plaats vormen gecreëerd aan de hand van drie lijnen die, dankzij hun driehoekige vorm, kunnen bewegen.

Laat u ze bewegen?
Met behulp van een touwensysteem dat ik bedien, laat ik ze bewegen in mijn kleine theater waardoor een choreografie ontstaat. Voor mij “dansen” mijn objecten. Mijn theater is echt superklein, niet groter dan een tafel, maar even goed uitgerust met decor en coulissen.

Voor de kartonnen “vertolkers” opkomen, is er een korte proloog, waarom?

Daarin informeer ik de toeschouwer dat we ons samen op een plaats bevinden waar zich straks iets zal afspelen. Een soort van voorbereiding want ik gebruik een voorwerp, in casu een stoel, die voor de ogen van het publiek iets anders wordt, met een eigen leven waaraan men gehecht raakt. Maar het voorwerp is iets uit het dagelijkse leven, een herkenbaar gebruiksvoorwerp, zoals de Coca Colafles. Daartegenover staan mijn kartonnen driehoeken die niet tot diezelfde groep behoren aangezien ze geen functie hebben en geen directe link met de toeschouwers. En toch zullen ook zij tot leven komen.

 

Waarom gebruikt u karton?

Omdat het een erg eenvoudig materiaal is met een eigen energie. Ik schenk niet zoveel aandacht aan de zogeheten kwaliteit van een materiaal en ik kijk op de eerste plaats naar wat ik ervan verwacht: kracht, soepelheid nu en dan, beweeglijkheid, bewegingsgemak, poëzie bij het bewegen. Karton kon ik makkelijk en erg snel uitsnijden, om zo meerdere zaken uit te proberen op korte tijd. Het is bovendien een “arm” en kindvriendelijk materiaal. Ik houd wel van dat begrip van “arm” dat via mijn werk wordt overgedragen, via de illusie die ik schep met behulp van het materiaal. En het is ook “kwetsbaar” materiaal waar ik goed zorg voor draag, want uiteindelijk zijn het mijn vertolkers. Ik voorzag overigens speciale kleine doosjes om ze te beschermen tegen de risico’s van het transport en de temperatuurschommelingen waar ze erg gevoelig aan zijn. Het vergt heel wat aandacht en een grote waakzaamheid van mij want we deden reeds een honderdtal voorstellingen en ik moet voortdurend checken voor een voorstelling of ze wel in perfecte vorm zijn om ongevallen te vermijden. Ik houd heel erg van die vorm van aandacht en zorgvuldigheid ten opzichte van mijn objecten. Het is een spel tussen mezelf en mijn objecten. Ik houd van die aandacht, vooral wanneer ik werk met objecten die niet zeldzaam of duur zijn maar juist eenvoudig en “arm”. Het hout waaruit mijn kleine theater is gemaakt, is tweederangs en behoorlijk ruw.

 

Heeft u het gevoel dat deze kleine kartonnen driehoeken uw partners zijn, zoals coacteurs dat zouden kunnen zijn waarmee u het podium deelt?

Ik zie wel het verschil tussen een acteur en mijn kleine kartonnen figuren, dus de relatie is niet dezelfde. Niettemin hebben we veel samen gespeeld, dus voor mij zijn ze levend, ik ken ze goed en het gebeurt dat ze grappen uithalen of tegenspartelen... Wanneer ik ze erg goed vind, wanneer ze goed dansen, ben ik er trots op. Binnen de partituur die ik schreef en die ik telkens weer nauwgezet probeer te volgen, zoals een goed musicus dat ook doet, kunnen er zich bepaalde variaties voordoen. Ik kan een bepaalde beweging verfijnen, wat vertragen, iets versnellen, lichtjes wijzigen om kleine foutjes in het basisontwerp die met verloop van tijd uitkomen, recht te zetten.

 

Kunnen we dan stellen dat u zowel marionettenspeler bent als choreograaf? Zowel ambachtsman als artiest?

In de zin dat ik leven geef aan mijn levenloze kleine driehoeken, kan dat absoluut. Maar wat ik werkelijk nastreef is om tot een gedeeld spel te komen met de toeschouwers. Ik voel soms dat ze dezelfde angst voelen als ik tijdens het bespelen van de figuren: “Laat ons hopen dat het kartonnetje het niet begeeft...” Ik laat pogingen zien, probeersels, oefeningen, een metafoor van wat ik denk het werk van een artiest te zijn, met bijhorende risico’s en de wens om telkens verder te gaan. En daaraan voorafgaand, wanneer ik mijn objecten maak, dan ben ik een ambachtsman. Ik laat graag zien hoe ik te werk ga, ik verstop mij niet, elke toeschouwer begrijpt hoe ik werk, welke techniek ik gebruik. Ik denk dat dit ook emotie teweegbrengt bij de toeschouwers.

 

Een emotie die misschien ook te maken heeft met de manier waarop u “tijd neemt” tijdens uw voorstellingen?

Ik denk dat elke voorstelling de tijd moet duren die nodig is. Ik kon zonder probleem een voorstelling bedenken van twee en een half uur, een soort van performance die de tijd zoveel mogelijk zou rekken, of daarentegen een kortere voorstelling over tijd zonder de tijd daarom te rekken. Bij aanvang van het project leek de tweede mogelijkheid de meest voor de hand liggende. Ik rek de tijd niet, ik neem de tijd van de choreografie zoals ik die heb bedacht.
 

Was er veel voorbereidingstijd nodig voor dit project?

Heel veel. Zo vlot het ging om de objecten tot beweging te laten komen, zo traag ging het om de bewegingen uit te denken. Ik had het mezelf erg moeilijk gemaakt – klein decor, hanteren van touwtjes – en er was heel wat tijd nodig om alle zaken op te lossen. Ik heb eigenlijk een echte, bijna mathematische choreografie geschreven. Ik liet me hierbij inspireren door voorstellingen en choreografieën van Anne Teresa De Keersmaeker die zeer minutieus werkt en de verhouding van dans tot muziek zeer sterk benadrukt. En ook al is dit een aspect dat ik zeer belangrijk vind, toch moet ik er meteen bij vertellen dat ik er ook enigszins afstand van heb genomen want het gebeurt dat ik me laat leiden door het musische ritme in mijn hoofd. En om het mezelf niet te gemakkelijk te maken maak ik gebruik van geen enkel ritme, geen enkele muziek buiten de bewegingen in de voorstelling. Ik denk dat de toeschouwers bij aanvang verrast zijn door de afwezigheid van klank, maar langzaamaan treden ze binnen in die wereld van stilte. Geen storende elementen, behalve dan het geluid van vogels of van de glijdende touwtjes. Een hele wereld ontstaat vanuit die achtergrondgeluiden en dit bevordert de concentratie van de toeschouwer. Ook het geringe aantal toeschouwers is gunstig voor de concentratie. Ik weet bijvoorbeeld dat het met meer dan honderd toeschouwers moeilijk is om het publiek tot concentratie te brengen voor mijn minimalistische wereld.

 

Gesprek met Jean-François Perrier.