Een geschiedenis van Van de vos Reynaerde

Van den vos Reynaerde is een topstuk, net als het Egidiuslied of Multatuli’s Max Havelaar. Het verhaal van de meesterlijke verhalenverteller en meester-leugenaar Reynaert is al ruim 750 jaar populair in onze contreien. Het is een spiegel van menselijk gedrag, op een humoristische manier gebracht; een dierenverhaal in mensentaal. De conclusie: de mens is een beest in het diepst van zijn gedachten.

In 2008 publiceerde Karel Eyckman een nieuwe, eigentijdse vertaling van Reinaert de Vos. Rik Van Daele schreef onderstaande tekst als nawoord bij die editie. Hij licht de ontstaans- en receptiegeschiedenis toe en ontleedt waaraan het verhaal haar populariteit precies te danken heeft.

Van Daele is doctor in de Letteren en Wijsbegeerte en een autoriteit van het middeleeuwse epos Van den Vos Reynaerde . Hij was conservator van het Stedelijk Museum Lokeren, directeur van het cultureel centrum Lokeren en directeur van cultuurcentrum Ter Vesten in Beveren. Momenteel is hij directeur cultuur van Sint-Niklaas (cultuurbeleidscoördinator en directeur van het cultuurcentrum).

 

Nawoord door Rik van Daele

Leugen en waarheid

Karel Eykman hertaalde het ruim 750 jaar oude meesterwerk Van den vos Reynaerde van de mysterieuze ‘Willem die Madocke makede’. De moderne auteur neemt zo deel aan een lange verhalenketting die begon met de Ysengrimus, een Latijns dierenverhaal van circa 1148 uit Gent. Diverse verhalen uit de Ysengrimus werden in het Frans uitgewerkt tot zelfstandige verhalen die men de Roman de Renart (vanaf 1175) is gaan noemen. Deze verhalen waren immens populair en werden in steeds andere varianten en samenstellingen als bloemlezingen gekopieerd. Een van deze verhalen, Le plaid of Het rechtsgeding, was de voornaamste brontekst van de Middelnederlandse Reinaertdichter. Willem vond in Le plaid een verhaal over Noble de leeuw die Renart de vos laat dagen naar het hof. De drie hofboden Brun, Tibert en Grimbert trekken de een na de ander naar Renarts huis/hol Maupertuis. De vos komt uiteindelijk mee naar het hof en wordt gevangengenomen. In de Franse tekst kan de vos ontsnappen, maar hij wordt door Tardif de slak ingehaald en door de hofdieren overmeesterd. Willem laat in zijn verhaal, geheel in de traditie om aan bestaande verhalen een eigen en nieuw slot toe te voegen, Reinaert een meesterlijk schatverhaal vertellen. Zoals men een beer met honing en een kater met muizen vangt, zo vangt men een koning en een koningin immers met goud, zilver en edelstenen, zal Reinaert gedacht hebben. Deze schat van koning Ermenrike heeft de vos zogezegd ontfutseld aan zijn eigen vader. Vader vos had samen met de kater, de wolf en neef das een duivelse samenzwering tegen de koning gepland. Reinaert belooft de koning deze schat in ruil voor zijn vrijlating. De schat heeft hij verborgen in het meest oostelijke deel van het middeleeuwse graafschap Vlaanderen, ten zuidwesten van Hulsterlo, nabij de Kriekeputte, in een onheilspellend, desolaat en angstaanjagend landschap. De plek bestaat echt, de schat niet. Zo moet ook het publiek de scène verstaan hebben. Door de toponymische details wordt de leugen geloofwaardig. In zijn ‘scone tale’ combineert de vos leugen en waarheid. Aan het hof loont deze leugen. De vos ontsnapt en krijgt van de koning de haas Cuwaert en de ram Belin cadeau als gezelschap (én prooi). Het is pas na Reinaerts laatste signaal dat zijn bedrog voor de ‘hoofse’ vorst duidelijk wordt. Reinaert bezorgt zijn laatste boodschap aan koning Nobel (die zijn naam niet waardig blijkt te zijn) in de vorm van een brief: de kop van de vermoorde Cuwaert. Reinaert is niet alleen meester van de gesproken ‘scone tale’, maar ook van het geschreven woord. De koning is afgedwaald van het rechte en deugdzame pad en is zijn eer kwijt. Zijn woord van eer is niets meer waard.

De ‘scone tale’ is wat de vos en de dichter gemeen hebben. Willem wordt in zijn laatste vers, ‘Ende maecten pays van allen dinghen’ (3469), zelf een Reinaert. Hij keert immers de waarheid om tot een leugen. Er is immers helemaal geen vrede. In Nobels rijk is niets nog wat het schijnt te zijn. Belin is als het zwarte schaap de woestijn ingejaagd. Bruun, Ysengrijn en Hersinde zijn gevild en vernederd. Tybeert mist een oog en is verminkt. Cuwaert is vermoord. Reinaert is vogelvrij verklaard. Niets herinnert nog aan de oorspronkelijke ambitie van de vorst om wijs te zijn, om zijn eer en glorie te vergroten en rechtvaardig te zijn door recht te spreken. De feodale gemeenschap die geregeerd zou moeten worden door een hoofse, wijze vorst, blijkt een jungle waarin alleen het recht van de sterkste heerst. Het hof is de plek waar het ene dier het andere vilt en afmaakt onder het ‘goedkeurend’ oog van de leeuw. De mens die niet deugdzaam leeft, wordt uiteindelijk een beest.

Willem

Van de man die dit uiterst pessimistische verhaal componeerde kennen we alleen zijn voornaam met zekerheid. Onze Reinaertdichter is belezen, beheerst het Latijn en kent perfect Frans. Hij is vertrouwd met de topografie en het landschap in het noordoosten van het graafschap Vlaanderen, een streek die in het verhaal meermaals wordt vermeld. Hij noemt naast Aken, Parijs, Keulen en Rome ook kleine plaatsen. Absdale, Belsele en Hijfte zijn op de huidige landkaart te vinden. Het klooster Elmare werd in 1375 verzwolgen door een vernietigende stormvloed en lag nabij het huidige Belgische Waterland-Oudeman, ten zuiden van Sluis-Aardenburg. De schatplaats werd gesuggereerd ten zuidwesten van Hulsterlo, het huidige Nieuw-Namen op de Belgisch-Nederlandse grens. ‘Up dien moer in die wostine’ verwijst naar de veenuitbating in het noordoosten van het middeleeuwse Vlaanderen.
Bij het begin van zijn Reinaertverhaal geeft Willem als literaire visitekaartje de Madoc af. Deze tekst is niet overgeleverd en blijft een van de grootste mysteries van onze historische Nederlandse letterkunde.

De man die van alle kandidaat-Reinaertauteurs het meest aan het hierboven uitgetekende profiel beantwoordt, is Willem van Boudelo. (Boudelo ligt op het grondgebied van de Oost-Vlaamse gemeente Stekene, ten zuiden van Hulst.) Deze Willem groeide op in het Gentse stedelijke milieu. In 1234 ontmoeten we hem voor het eerst in een oorkonde. Tot aan zijn dood in juli 1261 komt hij herhaaldelijk voor in de overgeleverde bronnen: als financieel expert, als scheidsrechter in belangenconflicten, als bemiddelaar, als getuige, als grafelijke verkoper van moergronden en als verantwoordelijke voor de afbakening van (parochie)grenzen. Hij verkocht gronden te Aardenburg en Watervliet (nabij Elmare) in opdracht van gravin Margaretha van Vlaanderen en Constantinopel. In 1260 was hij actief in Zandberg op enkele kilometer van het bedevaartsoord Hulsterlo. Willem van Boudelo was cisterciënzerconvers of -lekenbroeder in de abdij van Boudelo en (wellicht vanaf 1238) gemandateerd klerk van de Vlaamse gravinnen Johanna en Margareta. Hij genoot aan het grafelijk hof een bijzonder prestige. Nadien was hij ook in Marke en Rijsel actief.

In Van den vos Reynaerde vermeldt de dichter zijn eigen (voor)naam tweemaal. Een eerste keer in het openingsvers van de proloog. In het oudste van de beide volledig overgeleverde handschriften (het Dyckse handschrift of hs. F, circa 1375) lezen we: ‘Willem, die Madocke maecte’. In het Comburgse handschrift (hs. A, circa 1410) dat Karel Eykman gebruikte, heeft de kopiist een wijziging aangebracht. Hij verving ‘Madocke’ door ‘vele bouke’.

Willem heeft zich ook in de slotverzen bekendgemaakt. Hij verstopte zijn naam in een zogenaamd naamvers of acrostichon (een techniek die ook in het Wilhelmus van Nassau is gebruikt, waar de eerste letter van elke strofe de titel verbergt: Willem van Nassov). De eerste letters van de laatste Reinaertverzen vormen na enig reconstructiewerk: Bi Willeme.

Voordrachttekst

Willem componeerde een literair meesterwerk. ‘Componeren’ is hier op zijn plaats. We hebben hier niet te doen met een variant uit een lange orale traditie, maar met een bewust ‘gemaakt’ (‘makede’) stuk, dat in de eerste plaats bedoeld was om voor te lezen. In de proloog beschrijft Willem zijn literaire arbeid als een werk waar hij dag en nacht mee bezig was. Voor zijn dierenverhaal heeft hij zich op een literaire traditie gebaseerd: de boeken in de Franse volkstaal (‘de walschen boucken’, vers 8). In het eerste deel van Van den vos Reynaerde vertaalde hij en tezelfdertijd voegde hij enkele belangwekkende passages toe. De opvallendste toevoeging is de veel langere Cantecleer-episode. Hij last ze in zijn zorgvuldige compositie in als een voorafspiegeling van het desastreuze slot van het verhaal. Nobel zal zoals Cantecleer bedrogen worden door middel van een brief.

Willem heeft ook diverse referenties aan andere literaire genres fijnzinnig ingelast. Zo verwijzen het natuurtafereel bij het begin, ‘Het was in eenen tsinxen daghe / Dat beede bosch ende haghe / Met groenen loveren waren bevaen’ (41-43) en de slotregel ‘Ende maecten pays van allen dinghen’ (3469) onmiddellijk naar de ridderroman.

De tekst bevat vele indicaties die erop wijzen dat we met een voorleestekst te maken hebben. Het volstaat enkel de proloog te lezen. De directe aanspreking van het publiek op het einde van de proloog luidt: ‘Nu hoert hoe ic hier beghinne’ (40). De auteur neemt het luisterend publiek af en toe met duidelijke instructies bij de hand. Hij vat samen wat komen gaat of wat voorbij is: ‘Nu hoert wat Reynaert heeft ghedaen’ (877) en ‘Nu es die biechte ghedaen’ (1691). Verder verwijzen de rijmende verzen als mnemotechnisch middel, het gebruik van de directe rede en de aanduiding van voorleesinstructies in de overgeleverde handschriften naar het gesproken karakter van de literaire tekst.

De tekst van het Comburgse handschrift telt 3469 regels. De voordracht kon niet in één sessie plaatsvinden. In twee voorleessessies is het verhaal in elk geval wél gemakkelijk te beluisteren. De Vlaamse voordrachtkunstenaar Jo van Eetvelde heeft in 1989 Van den vos Reynaerde in de studio opgenomen op 3 cd’s. In een Oost-Vlaams gekleurd dialect droeg hij het verhaal in drieënhalf uur voor.

De scone tale

Van den vos Reynaerde is een dierenverhaal over mensentaal. ‘In het begin was het woord,’ lezen wij bij de evangelist Johannes. Dit gezegde geldt ook voor de ‘Unheilige Weltbibel’, zoals Goethe de Reynaert in 1794 betitelde. In Van den vos Reynaerde en zijn vele voorgangers en epigonen hebben de dieren taal en verstand gekregen. Als dieren met spraak en ratio begiftigd worden, is de grens met wat menselijk is niet ver af meer. Dan komen (onze) instincten en (onze) emoties aan bod. De auteurs van dierenverhalen krijgen dan enorme spelmogelijkheden, want dieren gaan zich menselijk gedragen en mensen veranderen in dieren.
Centraal in het verhaal staat Reinaerts ‘scone tale’. Deze vossentaal wordt geconfronteerd/gecontrasteerd met de taal van het hof, de taal die hoofs zou moeten zijn. De koning schat in het begin van het verhaal de sterkte van zijn tegenstander heel juist in wanneer hij Bruun voor de vossentaal waarschuwt: ‘Reinaert is gemeen en door en door slecht. / Hij zal gaan vleien, slijmen en liegen. / Krijgt hij de kans, hij zal u bedriegen / met valse woorden en mooipraterij’ (484-487). En wanneer de vos veroordeeld wordt, dan is dit op basis van welsprekendheid: ‘Zij begonnen nu met hun pleidooien. / Nog nooit hoorde men zulke mooie, / gloedvolle woorden van enig dier / als tussen Reinaert en de anderen hier.’ (1868-1871).

Een van de sleutels om het Reinaertverhaal te lezen is de gewichtige rol van het gesproken woord te bekijken. Door de taal kan Reinaert zijn opponenten misleiden en verleiden. Zijn list (‘baraet’) bedient zich vooral van de taal. Door de taal kan de vos een masker opzetten en een andere rol spelen. De vos vermomt zich ook echt. Hij is de schijn-heilige, de schijn-eremiet en de schijn-pelgrim. Hij gebruikt een haren kleed om de haan Cantecleer om de tuin te leiden en een pelgrimstas en -schoenen om als valse pelgrim naar Rome en het Heilig Land te trekken. Dat Nobel als gevolg van de vossentaal de opdracht geeft om zijn eigen baronnen te laten villen, maakt de situatie voor de vorst erg pijnlijk. De hofboden worden onder Nobels eigen ogen als beesten gevild en verliezen hun taal. Door de ‘scone tale’ ontmaskert Reinaert de wereld van koning Nobel met zijn hoofse aspiraties tot een wereld waar men elkaar naar het leven staat.
Nobels hoofse wereld, gelegen in een idyllisch landschap, hield in de aanvangsverzen de belofte van Pinksteren in. Pinksteren is de dag waarop vurige tongen hoopvol nieuws verspreiden en iedereen eenzelfde taal verstaat. Dit lieflijke land verwordt tot een ‘unheimlich’ Kriekeputteland, vol associaties met straf, valsheid, eenzaamheid en ondergang. De ambitie die de hoofse vorst met de nobele naam had om in een deugdzame wereld samen te leven, mag definitief opgeborgen worden. Het resultaat van de hofdag is geen feodale gemeenschap waar de vorst zijn onderdanen beschermt, maar een land waar het recht van de sterkste heerst. De leeuw wordt door de vos ontmaskerd als een egoïstische heerser die eigenbelang en geldzucht voorop stelt en zijn ziel aan de duivel verkoopt.

Reinaert is een bewoner van een Andere Wereld, een wereld met andere wetmatigheden, waar alles krom, diep en donker is. Op het einde van het verhaal vertrekt de vos naar een andere wereld die in niets verschilt van het land dat hij achterlaat. Wie goed leest, bemerkt echter dat deze ‘nieuwe wildernis’ in Reinaerts mond een Bijbels vernislaag krijgt. In zijn ‘scone tale’ spiegelt de vos zijn vrouw Hermeline een nieuwe, Jesajaanse wereld voor, waar ze zeven jaar in de schaduw zullen leven: ‘Wi moghen daer wonen VII jaer. / Willen wi wandelen onder die scade / Ende hebben daer grote ghenade’ (3161-3163). Willem stelt het anders: zij ‘ane vaerden die woestine’ (3329).

De conclusie is dat Reinaert een onverbeterlijke leugenaar is. Iemand die er niet voor terugschrikt zijn eigen vader en zijn neef Grimbeert als meester-samenzweerders af te schilderen en zijn eigen vrouw te beliegen. Reinaert is de meester-leugenaar.

Willem sympathiseert niet met de verwerpelijke daden van de vos (moord, overspel, verkrachting…). Maar net als Reinaert is hij wel een meester van de ‘scone tale’.

Hier ligt de moderniteit van het verhaal. De talige strategieën die in het verhaal gebruikt worden, de taalmanipulatie, de leugen, de hypocrisie, de taal als machtswapen, dit zijn strategieën van alle tijden. We ontdekken ze vandaag nog elke dag, vooral in het discours van zij die de macht uitoefenen of ze bestrijden.

De Reynaert is een spiegel van menselijk gedrag waarin een catalogus van ondeugden wordt tentoongesteld: de hoogmoed, de hebzucht, de (wel)lust, de nijd, de vraatzucht, de woede en de vadsigheid. Willems boodschap is cynisch. De mens verandert nooit. Het slotmotto zou kunnen luiden: ‘Het is altijd zo geweest en het zal altijd zo blijven.’ De mens is en blijft onverbeterlijk. Van den vos Reynaerde is een spiegel van menselijk gedrag. Het verhaal gaat over u en over mij, over mensen die niet aan hun eigen hoge idealen voldoen, over de mensen die ‘schijn’ boven ‘zijn’ verkiezen, over zij die vasthouden aan of zoeken naar macht en die voldoening zoeken in wellust. In Van den vos Reynaerde halen de ondeugden het van de deugden. De conclusie is scherp: de mens is een beest in het diepst van zijn gedachten.

Willem moraliseert echter niet expliciet. Hij vertelt een meesterlijk verhaal en ontmaskert de personages in hun doen en laten, in hun spreken en hun handelen.

Dubbelzinnigheid

De belangrijkste reden van de populariteit van de Reinaertmaterie is dat Willem een meesterlijke verteller is die met zijn literaire bronnen een nieuw werk heeft gecomponeerd. Van den vos Reynaerde is een topstuk, net als het Egidiuslied of Multatuli’s Max Havelaar. Het literaire wonder van Willem is deels te verklaren vanuit het staalboek van strategieën van de humor. De Bruunpassages zitten vol omkeringen, retarderingen en hyperbolen. De naamgeving in de kippenfamilie is spitsvondig. De hanen worden met de voornaam allitererend met elkaar verbonden (Cantecleer, Cantaert en Crayant). De zusters Pinte (de opgesmukte) en Sproete (de gespikkelde) en hun moeder Roede (naar de kleur rood) zijn door hun uiterlijke kenmerken verwant. Willem kreeg de lachers eveneens op zijn hand met de vele dubbelzinnigheden in het verhaal, sommige explicieter (zoals het tussen de benen gekneld zitten en de sprong naar het klepelspel van mijnheer pastoor) dan andere (zoals het credo zingen, het kapelaan maken en het snel genezen zijn). Veelal zijn de dubbelzinnigheden een vermenging van religieuze en scabreuze elementen, zoals het kruis van mijnheer pastoor dat een klokkentoren wordt waarin men beiaard speelt.

De middeleeuwse populariteit

De huidige populariteit van het verhaal kunnen we gemakkelijk beschrijven en uittesten. Hoe de tekst in Willems eigen tijd beoordeeld werd, is natuurlijk niet zo gemakkelijk te reconstrueren. We moeten ons veelal tevreden stellen met wat wrakstukken die zijn achtergebleven langs de vloedlijn van de niets ontziende tijd. Naar de middeleeuwse populariteit van de vos verwijzen in elk geval de twee volledig bewaard gebleven handschriften (A of het Comburgse handschrift, nu bewaard in de Württembergische Landesbibliothek in Stuttgart, en F of het Dyckse handschrift, nu eigendom van de bibliotheek van de Westfälische Wilhelms-Universität in Münster) en de drie overgeleverde handschriftelijke fragmenten. De fragmenten E (Hessische Landes- und Hochschulbibliothek Darmstadt) en G (Gemeentebibliotheek Rotterdam) dateren nog uit de dertiende eeuw. Het papieren fragment H (Koninklijke Bibliotheek Brussel) stamt uit de eerste helft van de vijftiende eeuw.

We hebben nog twee belangrijke indicatoren die wijzen op de populariteit van het Reinaertverhaal. Ze zeggen ons tevens iets over het milieu waarin we deze teksten kunnen situeren, met name naar een adellijk en/of geestelijk publiek en naar de Dampierres.

Een oud bewijs wordt geleverd door het enige overgeleverde miniatuurtje dat ondubbelzinnig naar het Reinaertverhaal verwijst. Het illustreert de bijzonder dubbelzinnige klacht van Pancer de bever die Nobel komt melden dat hij Reinaert gezien heeft met Cuwaert tussen de benen in een poging hem het credo te leren en hem kapelaan te maken. De miniatuur verwijst naar een episode die wél in de Reynaert maar niet in de Roman de Renart voorkomt. We vinden ze onder andere in het manuscript 10.607 (fol. 88 r°) uit de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, het psalterium van Gwijde van Dampierre uit circa 1270. Ook in een handschrift van de Lancelot-en-prose uit 1280-1290 (New Haven, Yale University Library, Ms. 229, fol. 133 v°), vervaardigd in opdracht van Willem van Dendermonde (1248-1312), de tweede zoon van Gwijde van Dampierre (1226-1305), vinden we hetzelfde marginaaltje. In Gwijdes psalterium komt ook het verhaal van de vos en de raaf met de kaas voor, zoals we het kennen uit de Roman de Renart en de verhalen in de traditie van de Griekse fabeldichter Esopus. De Reinaertmaterie was dus aan het hof bekend.

Een even belangrijke aanwijzing om zowel het milieu als de populariteit van het Reinaertverhaal te detecteren, vinden we in de Latijnse vertaling van de Reynaert uit 1272-1279. In de middeleeuwen was het de gewoonte dat teksten vanuit het Latijn in de volkstaal werden vertaald. Maar in het geval van de Reynaert was de situatie omgekeerd. Vertaler Boudewijn de Jonge, wellicht een monnik uit de cisterciënzerabdij van Ter Doest bij Lissewege, droeg het werk op aan Jan of Johannes van Dampierre, een kleinzoon van gravin Margaretha. Boudewijn deelt in zijn aanvangsvers mee dat de Reynaert ‘velen in de Vlaamse tekst bekend’ is. De Reynardus vulpes is daarmee een zeer vroege tekstgetuige van de grote populariteit van de Reynaert. Dat de vertaling in een Dampierre-gezind milieu ontstond, wordt bewezen door de manier waarop het geslacht van Dampierre in een uiterst positief daglicht wordt gesteld: ‘uw overgrootvader [d.i. Boudewijn IX, die bij zijn terugkeer van de vierde kruistocht in Bulgarije in 1205 werd gevangengenomen en er stierf] was keizer van Constantinopel en graaf van Vlaanderen en Henegouwen, en uw grootmoeder [d.i. Margareta] is een vorstin, voor wie in adeldom er geen tweede gevonden wordt’.

Tot slot is ook de tweede Reynaert of Reynaerts historie, na 1375 ontstaan in zuidelijk West-Vlaanderen (Ieper-Diksmuide), een bewijs van de middeleeuwse populariteit van de tekst. De anonieme dichter van de tweede Reynaert redeneerde net zoals Willem. Hij meende dat hij het slot beter kon vertellen. Daarom schreef hij een nieuw verhaal, tweemaal zo lang als de eerste Reynaert. Daarin ontsnapt de vos niet meer naar een nieuwe wildernis, maar keert hij na een nieuwe aanklacht naar het hof terug. Hij overwint de wolf in een smerig tweegevecht en wordt als raadgever van de koning aangesteld. De ‘Reynaerdie’ heerst op het einde van de Reynaert II aan het hof.

De receptiegeschiedenis

Reynaerts historie lag aan de basis van de verdere tocht van de vos door de Europese letterkunde. Dit kunnen we illustreren aan de hand van zowel eeuwenoude als zeer recente tekstgetuigenissen. Tussen het 1250-1252 van Willem en het 2008 van Karel Eykman veranderde de vos voortdurend van vermomming. In elke tijd paste hij zich als een kameleon aan de omstandigheden aan. Frits van Oostrom stelde ooit dat elke tijd de Reinaert heeft die hij verdient. Hij verwees dan in de eerste plaats naar de antisemitische bewerking Van den vos Reynaerde van Robert van Genechten, die in 1941 bij de Amsterdamse Keurkamer werd gepubliceerd en in 1943 als nationaal-socialistische propaganda-animatiefilm werd getoond.

De Reinaert-receptiegeschiedenis is bijzonder rijk. We kunnen hier maar enkele hoogtepunten vernoemen. Bij het begin van de boekdrukkunst werd de tekst onmiddellijk in diverse talen gedrukt. In het Nederlands zijn incunabelen of wiegendrukken bekend uit Delft, Gouda en Antwerpen. Ook de Latijnse tekst werd gedrukt (in Utrecht in 1373-1374). De eerste Engelse drukker William Caxton zorgde in Westminster in 1481 voor een eerste vertaling. En in 1498 werd de tekst op basis van een Antwerpse versie gedrukt in Lübeck, het begin van een rijke traditie, waar Johann Christoph Gottsched (1752) en Johan Wolfgang von Goethe (1794) deel van uitmaken. Ook in de Nederlanden was het werk populair. Het werd vanaf de zestiende eeuw als moraliserend schoolboekje gedrukt, onder anderen door de bekende Antwerpse drukker Christoffel Plantijn in 1564 en 1566. Deze laatste, tweetalige druk belandde op de index van verboden boeken in 1569. Een kleine eeuw later zette de Antwerpse notaris Segher van Dort de prozatekst terug om tot een rijmende tekst en hij liet de druk illustreren door Erasmus Quellijn de Jongere, een leerling van Rubens en Antwerps stadsschilder. Tot in de achttiende eeuw was de Reinaertmaterie vooral bij de rijke burgerij en de hogere klassen bekend. Vanaf het einde van de achttiende eeuw geraakte Reinaert even in de vergetelheid als ‘Gesunkenes Kulturgut’ en was de stof alleen nog goed voor goedkope volksboekjes en centsprenten van slechte kwaliteit.

De Romantiek leidde Reinaerts zoveelste leven in. De Reinaertmaterie speelde in het eerste kwart van de negentiende eeuw een niet onbelangrijke rol in de taalontwikkeling in Vlaanderen en de natievorming in Nederland. In Vlaanderen was Jan Frans Willems (1793-1846) de grote voortrekker van de Reynaert. Het werk kreeg mede door zijn schooluitgave, zijn vertaling en zijn wetenschappelijke uitgave een nieuwe impuls. De laatste 175 jaar kende de vossencreativiteit geen grenzen meer en ontstonden enkele honderden bewerkingen: kinderboeken, stripverhalen, musicals, theateropvoeringen, romans enzovoort. We sommen slechts enkele recente en opmerkelijke voorbeelden op. In het Suske en Wiske-album De rebelse Reynaert (nr. 257) worden de jonge striphelden in een duistere omgeving geplaatst die duidelijk terugwijst naar de voor België traumatische affaire Dutroux. In Reinaert de Vos gerapt! (in boekvorm met cd uitgegeven door uitgeverij Holland) van de jonge Zeeuwse auteur en acteur Charlie May en het gezelschap Zuvuya krijgt de vos een moraliserend trekje en wordt hij opnieuw als slechterik opgevoerd tussen George W. Bush en andere politieke leiders. In de roman Het leugenverhaal van Corine Kisling en Paul Verhuyck uit 2007 worden de Reynaert en de Graallegende samengebracht in een intrigerende thriller die zich afspeelt nabij het Verdronken Land van Saeftinghe. Niet ver ervandaan ligt het Waasland, de streek die in het Reinaertverhaal wordt genoemd als het ‘soete lant’ (2257). Reeds meer dan vijftig jaar is Reinaert in die streek een icoon van het cultuurtoerisme en staan er langs bewegwijzerde Reinaertroutes fraaie beelden en banken waarop verzen in het Middelnederlands verwijzen naar een vroeger stadium van onze taal. De Reynaert en zijn receptiegeschiedenis zijn uitermate geschikt om een taal-, cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis van de Nederlanden te schrijven.

De Ysengrimus, de Roman de Renart, Van den vos Reynaerde, Reynaerts historie en hun navolgingen worden momenteel bestudeerd door wetenschappers over heel de wereld. In 1975 stichtte de Engelse romanist Kenneth Varty te Glasgow de International Reynard Society of de Société Internationale Renardienne. Na de Japanse professor Naoyuki Fukumoto, een specialist van de teksteditie van de Roman de Renart, werd anno 2008 de Utrechtse hoogleraar Paul Wackers de voorzitter van deze internationale vereniging voor de studie van de Reinaertmaterie, de fabel en de fabliau. Momenteel is het Duitse Münster het belangrijkste Reinaertcentrum. In Vlaanderen is het stil op het academische niveau en wijdt alleen het Reynaertgenootschap zich aan de Reinaertstudie.

Waarom de stof na eeuwen nog zovele mensen aanspreekt, heeft u in bovenstaande beschouwingen kunnen lezen. Wij wezen op de rol van de taal, de kracht van de list en de leugen, de versmelting van het menselijke en het dierlijke, de intertekstualiteit, de dubbelzinnigheden, de lange receptiegeschiedenis en het nut van de tekst in de studie van onze cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis. De populariteit van de Reinaertstof is ook te danken aan de vele bewerkers die steeds andere accenten legden. Naast de literaire creativiteit was er ook veel beeldend Reinaertwerk. De Reynaert was en is een onuitputtelijke bron voor kunstenaars in allerlei disciplines. We denken dan onder andere aan de onbekende miniaturist in het psalterium van Gwijde van Dampierre, aan de eveneens anoniem gebleven Haarlemse meester, de Parijse topgrafici Ballain en de Gourmont die Plantijns renaissancistische druk illustreerden, Quellijn en Jegher die de Zuid-Nederlandse traditie blijvend beïnvloedden, en aan vele negentiende- en twintigste-eeuwse meesters. Wilhelm von Kaulbach maakte met zijn illustraties de uitgave van Goethe onsterfelijk. Gustave van de Woestijne en Bernard Wierink zorgden ervoor dat de hertalingen van Stijn Streuvels beroemd werden. In de eenentwintigste eeuw treffen ons de krachtige prenten van Klaas Verplancke die de Reinaertbewerking van Henri van Daele overtreffen. Ze zijn zelfs zo sterk dat uitgeverij Manteau in 2009 in Taiwan een Chinese vertaling op de markt brengt.
In dit nieuwe Reinaertboek wordt de illustratietraditie opnieuw verrijkt. De computertekeningen van Sylvia Weve refereren aan de rijke Reinaerthoutsnedentraditie.

Meer informatie

Wie de moderne Reinaertsporen en -interpretaties wil zoeken, raden wij aan op het internet te surfen en de site www.reynaertgenootschap.be te raadplegen. Men vindt er onder andere een Franse en een Italiaanse vertaling van Van den vos Reynaerde. De twintig jaargangen van het driemaandelijkse tijdschrift Tiecelijn bevatten ruim 4000 pagina’s Reinaertonderzoek en vele wetenswaardigheden. De standaardeditie die momenteel in de boekhandel beschikbaar is, is Reynaert in tweevoud van uitgeverij Bert Bakker in de Deltareeks. Twee fraaie banden met de volledige teksten van Reynaert I (op basis van het Comburgse handschrift), bezorgd door André Bouwman en Bart Besamusca, en Reynaert II, uitgegeven door Paul Wackers, worden voorafgegaan door uitstekende inleidingen en gevolgd door een prima commentaar. Wie het beknopter wil, verwijzen wij naar het uitstekende boekje van Hubert Slings in de reeks Tekst in context. Wie de Reinaertstreek wil verkennen raden wij de digitale versie van Het Land van Reynaert aan op www.dbnl.nl. Fraai geïllustreerd zijn de facsimile-editie van het Comburgse handschrift onder leiding van Jozef Janssens (Davidsfonds, 1991) en Reinaerts streken. Een cultuurgeschiedenis met de vos als gids van 2000 voor tot 2000 na Christus van Jozef Janssens en Rik van Daele (Davidsfonds, 2001).

Bert Bakker is reeds langer op het Reinaertpad actief. In 1958 publiceerde de uitgeverij de eerste herdruk van de moderne vertaling van de Reynaert door Jan Frans Willems met een inleiding van W.Gs Hellinga. In 1970 volgde het eigenzinnige De andere reinaert van dichter en hoogleraar Klaas Heeroma. Heeroma’s afsluitende brief aan zijn kleinkind Wine Klazes rechtvaardigt een antiquarische zoektocht naar dit voortreffelijke boek. Het is een ware bijbel voor wie zich een leven lang verdiept in de ‘Unheilige Weltbibel’.

Een nieuwe vertaling

Bijna drie decennia na Ernst van Altena in 1979 wordt opnieuw een volledige, rijmende Reinaertvertaling op Nederlandse bodem gepubliceerd. Het middeleeuwse Oost-Vlaamse taalidioom werd ingeruild voor een vleugje Amsterdamse en Rotterdamse ‘couleur locale’. Karel Eykman baseerde zich voor zijn vertaalwerk bij problematische passages vooral op de prozavertaling van Bart Besamusca en André Bouwman (Tiecelijn, 2007, p. 106 e.v.). Hij laat de vos herleven in een land ‘waar struiken groeien en bloemen bloeien’ en nodigt ons uit van een tekst te genieten die dankzij de vertaling niets van zijn actualiteit heeft ingeboet.

Ook interessante producties: