De Robin Hood van de kunstwereld

Back to basics met Benjamin Verdonck: “Ik heb een droom. Ik wil graag een tafeltoneel maken. Ik zie het zo voor me: een hoop materiaal dat in een paar koffers past zodat ik er gemakkelijk mee kan rondreizen. Ik wil iets dat ik snel kan opstellen zodat ik op heel veel verschillende plaatsen kan spelen: in de institutionele ruimtes – wit en zwart – maar ook op allerlei minder evidente plekken. Een voorstelling met dingen die ik kan rechttrekken of openklikken. Een voortglijdend landschap. Mensen kunnen gewoon kijken naar hoe ik blokjes trek en kantel. Tsjak tsjak. Ik stel het mij voor als een actieve tentoonstelling. In plaats van objecten tentoon te stellen in een ruimte waar mensen kunnen rondlopen, toon ik ze zelf.” 

De woonkamer van Benjamin Verdonck ziet eruit als een privétentoonstelling. Op de vensterbank groeit een verzameling alledaagse voorwerpen. De muren hangen vol foto's en tekeningen. Op de sofa ligt zijn zieke dochtertje naar Robin Hood te kijken. Zachtjes de stemmen van Robin Hood en zijn Merry Men op de achtergrond. Af en toe een hoestbui. En plots luidkeels: “Robin Hood is de beste!”

Robin Hood, de Engelse volksheld die steelt van de rijken en zijn buit verdeelt onder de armen. Een politiek statement met pijl en boog. Benjamin Verdonck heeft zijn kunst. En dat kunst ook politiek kan zijn, weet Francis Alÿs, die in The Green Line met een druipende pot groene verf langs de Groene Lijn in Jeruzalem wandelt en zo de historische scheidingslijn tussen Israël en Palestina hertekent. De ondertitel van zijn werk luidt: “Sometimes Doing Something Poetic Can Become Political, and Sometimes Doing Something Political Can Become Poetic”.

Het is iets poëtisch dat Benjamin Verdonck voor ogen heeft voor het nieuwe seizoen. Maar wàt het precies moet worden, is nog niet helemaal duidelijk. “Dat kan ik pas zeggen als ik eraan begin. Zo is dat met kunst. Je kunt pas over een schilderij spreken als je het gemaakt hebt. Je kunt wel denken dat je het in het blauw gaat verven, maar dan kom je in je atelier en denk je: nee, toch roze. Veel kan ik dus nog niet zeggen. Maar ik heb wel een droom. Ik wil graag een tafeltoneel maken. Ik zie het zo voor me: een hoop materiaal dat in een paar koffers past zodat ik er gemakkelijk mee kan rondreizen. Ik wil iets dat ik snel kan opstellen zodat ik op heel veel verschillende plaatsen kan spelen: in de institutionele ruimtes – wit en zwart – maar ook op allerlei minder evidente plekken.”

“Het gaat me vooral om de sfeer. Toen ik speelde bij Het Zuidelijk Toneel en Toneelgroep Hollandia waren mijn vrienden de muzikanten van Think of One en de mensen die daar rond hingen. Vaak ging ik met hen mee op tournee. Het leuke aan een concert is dat je altijd even een pintje kunt gaan halen als je een nummer niet goed vindt en weer terugkomen als het beter klinkt. Ik wéét wel waarom dat bij toneel niet zo is. Het feit dat mensen beloven om een uur stil te zijn, geeft je andere mogelijkheden. Daar ben ik mij ten volle van bewust, ondertussen veel meer dan vroeger. Nu zie ik de kracht ervan, maar toch ligt mijn hart voor een deel nog bij dat meer ongedwongene. Als mensen niet wíllen kijken, hoeven ze van mij niet te kijken. In die geest wil ik nu iets maken.”

“Het beeld dat ik zie, is dat van mijn held Alexander Calder en zijn Circus. Calder trok van Amerika naar Parijs met een koffertje vol ijzerdraadfiguurtjes die iets konden: een circusdirecteur, een olifant, een paard met een acrobate op. Met die figuurtjes speelde hij circus. Aan het einde van zijn carrière is daar een mooie film van gemaakt. Daarop zie je Calder, een beer van een gast, gewoon spelen: hij laat de poppetjes bewegen en kunstjes doen. Hij trekt ergens aan. Doef. Doing. Heel ongedwongen. Zoiets wil ik ook maken. Dingen die ik kan rechttrekken of openklikken. Een voortglijdend landschap. Mensen kunnen gewoon kijken naar hoe ik blokjes trek en kantel. Tsjak tsjak. Ik stel het mij voor als een actieve tentoonstelling. In plaats van objecten tentoon te stellen in een ruimte waar mensen kunnen rondlopen, toon ik ze zelf.”

Toneelschrijver George Bernard Shaw wist al: “We do not stop playing because we grow old. We grow old because we stop playing.” Het is net de speelse houding van Calder die Verdonck aantrekt. En ook zijn eigen werk is ervan doordrongen, of hij nu boomhutten bouwt of speelt op de scène, het plezier van het maken is voelbaar. Verdonck: “Picasso zegt dat je als kind een fantastische schilder bent. Eens je kunstenaar bent, probeer je heel je leven weer te leren schilderen zoals een kind. Lange tijd dacht ik dat hij het had over vorm omdat hij zelf soms kinderlijk schildert, maar nu heb ik het gevoel dat het gaat over impulsen. Je moet het denken loslaten. Ik vind het super om te zien hoe mijn dochter tekent.
Ze besteedt vijf minuten aan een tekening en dan wil ze de volgende maken. Niet vanuit de behoefte om veel te maken, maar gewoon omdat ze het graag doet. Ik zou zelf ook fysieker in relatie willen treden met mijn werk.”

“Ik ben heel hard op zoek naar vitaliteit. Ik wil gewoon doen, maken. Ik heb zo veel ideeën, ik wil niet wachten tot 2014 om er iets mee te doen. Dat is een constante strijd, want iets goeds maken, vraagt ook tijd. Hoewel ik zou willen dat het allemaal veel sneller kon gaan, moet je dingen soms laten groeien. Dat is een eeuwige tweespalt.”

Een constante in Verdoncks werk is duidelijk de zin om te creëren. En daarin is hij niet alleen. In het M HKA sprak Jan Lauwers zijn State of the Arts uit op de verjaardag van de kunst: “De kus van Rodin gaat in de eerste plaats over marmer en dan pas over liefde. Omgekeerd heet het kitsch. Een kunstenaar moet het lef hebben zich in de eerste plaats met materie bezig te houden. Het idee komt op de tweede plaats. (...) Michelangelo heeft dat bewezen. Zijn Sixtijnse kapel heeft de tijd overleefd dankzij de vorm, niet de inhoud.” Daar is Verdonck het mee eens: “Relevantie zit niet noodzakelijk in de inhoud van wat je maakt, maar ook in hoe je het vormgeeft. Je hebt eindeloos veel mogelijkheden om je te verhouden tot de wereld en iets te zeggen via vorm. Zelf werk ik bijvoorbeeld al heel lang volgens de regels van mijn Handvest voor een actieve medewerking van de podiumkunsten aan een transitie naar rechtvaardige duurzaamheid. Ik volg niet alle artikels letterlijk, maar toch zo veel mogelijk. Toen ik nog in de overtuiging was dat een hele hoop mensen het Handvest zou ondertekenen en naleven was ik zelf van plan om iets helemaal anders te doen. Iets dat de regels net niet volgt om zo aan te tonen dat je het klimaatprobleem op veel verschillende manieren kunt belichten. Ik heb bijvoorbeeld overwogen om het aantal liters kerosine dat ik de afgelopen jaren heb uitgespaard in één keer te verbranden om met die gigantische vlam aandacht te vragen voor het milieu. Het gaat mij eerder om het symbool dan om te zeggen: kijk eens hoe milieubewust ik ben.”

“Een ander voorbeeld. Toen Willy Thomas en ik Global Anatomy maakten, was het vertrekpunt de uitwassen van de globalisering. Ik ving toen veel verhalen op in de aard van: iemand die vegetariër is en met een 4x4 rijdt, berokkent het milieu minder schade dan iemand die vlees eet en geen auto heeft. Of: het is beter om bloemen uit Kenia te kopen omdat het vliegtuig waarmee ze getransporteerd worden minder verbruikt dan de Nederlandse serres. Zo zijn er honderden supermaffe verhalen die je doen twijfelen aan alles. Dé vraag was voor mij: hoe moet je je nu verhouden tot de wereld? De vorm waarvoor we toen uiteindelijk gekozen hebben, is slapstick: de mens die niet weet hoe hij met de dingen moet omgaan. Ik ben blij dat we die vorm gevonden hebben, want zoiets zegt meer dan een een-op-een vertaling van het uitgangspunt.”

Toen in september 2001 twee vliegtuigen zich in de Twin Towers boorden, waren Verdonck en Willy Thomas bezig met een voorstelling. Iedere kunstenaar vroeg zich af hoe hij met de gebeurtenissen moest omgaan, want ze negeren was geen optie. Wat deden Verdonck en Thomas? Op een moment dat er in de hele westerse wereld blinde paniek heerst, gaan ze verhalen vertellen. Verdonck koos verhalen van Toon Tellegen. En het resultaat was 313. Misschien wisten zij alles. “Wat wij deden, was minder heroïsch, maar het doet me denken aan de man die tijdens de oorlog in Sarajevo niet wegvlucht in schuilkelders, maar cello gaat spelen op ruïnes terwijl zijn stad belegerd wordt. Of het orkest dat op de zinkende Titanic blijft spelen.”

Kunst, zelfs geëngageerde kunst, kan de wereld niet redden. Maar kunst kan wel hoop geven of troost bieden. Of zoals Herman de Coninck het schreef:

Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuurmensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
en het helpt niet:
zo helpt poëzie.

De schrijver Julio Cortazar krijgt rond 1970 het verwijt dat zijn werk frivool en vrijblijvend humoristisch is ten aanzien van de politieke situatie in zijn land.
Hij antwoordt: “ik ben van mening dat de strijd om het socialisme in Latijns-Amerika de verschrikking van alle dag onder ogen moet zien met de enige houding die het op een dag de overwinning zal opleveren: door angstvallig en als iets kostbaar het vermogen te koesteren om te leven zoals we dat voor die toekomst zouden wensen, met alles wat dit veronderstelt aan liefde, spel en vreugde.”

 Interview door Jozefien Van Beek

Ook interessante producties: